MRI is zeer gevoelig voor het opsporen van afwijkingen, maar niet erg specifiek wat de etiologie ervan betreft. De diagnose MS kan ten onrechte worden gesteld wanneer kleine afwijkingen worden vastgesteld in de vorm van hyperintense vlekken, die niet mogen worden verward met MS-laesies. Deze afwijkingen kunnen te wijten zijn aan stoornissen van de microcirculatie van het bloed, die een aangeboren oorsprong hebben en aanwezig zijn bij mensen met migraine, diabetes of hypertensie...
Anderzijds worden typische MS-laesies soms ontdekt bij mensen die om een heel andere reden een MRI hebben ondergaan, zoals ernstige hoofdpijn of een hoofdletsel. Het gaat dan om een “radiologisch geïsoleerd syndroom”, bij mensen die de ziekte in de komende jaren zullen ontwikkelen (dit is bij 30% van hen het geval binnen 3 jaar) of die de ziekte nooit zullen ontwikkelen: zij zullen drager zijn, maar er niet aan lijden. Het dilemma doet zich dan voor: moeten we beelden behandelen of mensen die symptomen en klachten hebben? Wij zullen beelden alleen verder onderzoeken als wij er zeker en absoluut zeker van zijn dat de letsels de oorzaak zijn van een ziekte en een aantasting van de integriteit van de persoon.
Er zijn ook patiënten met een eerste aanval van MS, bij wie MRI enkele typische maar millimetergrote letsels aantoont, die zich nooit meer zullen verder ontwikkelen. Dit zijn vaak leden van een familie waar sprake is van een ernstig geval van MS. Het is daarom niet nodig om deze patiënten onmiddellijk en agressief te behandelen. We kunnen beter de beelden regelmatig controleren en pas besluiten tot behandeling als de beelden erger worden.
We moeten dus oppassen voor overdiagnose van MS uitsluitend op basis van MRI en voor
overbehandeling van spontaan niet evoluerende vormen. Uitgebreide en actieve laesies op de beeldvorming daarentegen zullen ons er uiteraard toe aanzetten.
Hier wordt geneeskunde opnieuw een kunst, in de nuance, ver van algoritmen die blindelings moeten worden toegepast.
Prof. Dr. Christian Sindic