Wie de media volgt, merkt dat er de laatste jaren belangrijke vooruitgang werd geboekt in de behandeling van ziekten zoals infecties, kanker, reuma, MS, ….
Vele van deze nieuwe behandelingen zijn het resultaat van jarenlang onderzoek. Maar ook de grote vooruitgang in onze biomedische kennis én de ontwikkeling van nieuwe technologieën, die toelaten om ziekteprocessen tot op het kleinste niveau – de cellen en moleculen - te onderzoeken, dragen hiertoe bij. Het is immers nodig om ziekteprocessen eerst tot in de kleinste details te bestuderen, om vervolgens aanknopingspunten te vinden die toelaten gerichte behandelingen te ontwikkelen.
Van het labo tot het bed van de patiënt
Maar dezelfde media rapporteren ook frequent over nieuwe wetenschappelijke doorbraken die niet altijd leiden tot betere behandelingen. Hoe komt dat? Veel heeft te maken met de lange weg die moet worden afgelegd van een wetenschappelijke ontdekking tot een toepassing bij de patiënt, of van labotafel tot ziekenhuisbed. Dit onvoorspelbare proces is typisch voor het wetenschappelijk onderzoek – waar men nieuwe onbekende wegen bewandelt – maar is soms moeilijk te begrijpen voor de buitenwereld. En dat geldt uiteraard in het bijzonder voor de patiënten en hun omgeving die terecht grote verwachtingen koesteren.
Een multidisciplinaire aanpak
Indien we op een gerichte manier willen ingrijpen in een ziekteproces moeten we die ziekte doorgronden in al zijn facetten.
Zo moeten we nagaan wat er misloopt in het afweersysteem en de hersenen bij personen met MS om beter te begrijpen hoe dat afweersysteem schade aanricht in het hersenweefsel bij MS-patiënten. We bootsen in het lab na wat er gebeurt bij de patiënt. We bestuderen in detail de cellen van het afweersysteem en onderzoeken de moleculen die instaan voor de communicatie tussen onze afweercellen en de hersenen. Daarvoor gebruiken we complexe apparatuur om individuele cellen en moleculen te analyseren. We hebben expertise nodig vanuit diverse disciplines: biomedici, biologen, biochemici, maar ook ingenieurs, natuurkundigen en statistici om alle gegevens zinvol te verwerken. En uiteraard is de input van de artsen en de koppeling met patiëntengegevens cruciaal. Daarom zijn goede biobanken met weefsels van patiënten zo belangrijk.
De lange weg naar de goedkeuring van een medicijn
Indien een boosdoener wordt geïdentificeerd proberen we die vervolgens aan te pakken. Zo kon men in het verleden eiwitten identificeren die een schadelijke rol spelen in de afweerprocessen bij MS. De volgende stap is een manier te zoeken om de schadelijke rol van die eiwitten te onderdrukken. Daarvoor worden meer en meer biologische producten zoals antilichamen gebruikt. Om te onderzoeken of die antilichamen de gewenste effecten hebben, worden ze eerst getest in het laboratorium met cellen of weefsels van patiënten. Als dat werk positief is, wordt dat gecommuniceerd aan de wetenschappelijke wereld via een publicatie in een wetenschappelijk tijdschrift. Soms pikt de media dat op en lezen we in de krant over een beloftevolle wetenschappelijke doorbraak. Maar de weg naar een nieuw medicijn is dan nog lang en er kan onderweg veel misgaan.
De volgende stap is het uittesten van de kandidaat geneesmiddelen bij proefdieren. We moeten immers eerst onderzoeken of dat product ook gunstige effecten heeft in een complex organisme. Men moet ook zeker zijn dat er geen ongewenste bijwerkingen zijn vooraleer het kandidaat-geneesmiddel wordt toegediend bij patiënten. MS komt niet voor bij (proef)dieren. Daarom wordt onderzoek gedaan met muizen of ratten waarin een MS-achtige ziekte kunstmatig wordt opgewekt. Zo bestaan er diverse artificiële proefdiermodellen. Nadeel daarbij is dat geen enkel van deze muizenmodellen alle facetten van de ziekte weerspiegelt. Een gevolg daarvan is dat vele middelen die werkzaam zijn in proefdiermodellen nadien toch nog mislukken bij de patiënt. Wetenschappers zoeken momenteel naar modellen die beter kunnen voorspellen of een middel werkzaam zal zijn.
Indien de testfase bij proefdieren succesvol is, wordt eindelijk de stap vanuit het labo naar de kliniek gezet. Dan kan het klinische onderzoek van een nieuw kandidaat-geneesmiddel starten. Zo een onderzoek is erg duur en wordt meestal gefinancierd door de industrie. Eerst wordt er getest bij een kleine groep proefpersonen (fase 1) om aan te tonen dat het middel veilig is, dan in een grotere groep patiënten om de werkzaamheid te evalueren (fase 2) en tot slot in een grote studie (fase 3) met diverse centra in de wereld om de resultaten te bevestigen in een omvangrijke patiëntengroep. Ook hier kan nog veel misgaan. Zo gebeurt het nog frequent dat een fase 2-studie positieve resultaten oplevert die niet bevestigd worden in fase 3. Bijna 90% van de producten die de stap naar het klinisch onderzoek zetten, mislukken alsnog. Het is pas na een gunstige fase 3-studie dat een geneesmiddel (na de nodige erkenning door de overheid) effectief kan aangewend worden bij de patiënt. Daarom wordt vandaag ook gewerkt op verbeterde methoden om het klinisch onderzoek performanter te maken.
Investeren in onderzoek als een garantie voor de toekomst
Het pad van een wetenschappelijke doorbraak naar een nieuwe medische toepassing is dus lang, complex en bezaaid met vele hindernissen. De monoklonale antilichamen die vandaag succesvol ingezet worden bij onder andere MS en reuma hebben een lange weg afgelegd. Deze technologie werd al in de jaren tachtig ontwikkeld, nadien verfijnd, en leidt nu tot een ‘booming’ van nieuwe biologische geneesmiddelen.
Aangezien de nieuwe producten, die vandaag klinisch getest worden, na een lang proces uit het laboratorium komen, is het van groot belang om die ‘pijplijn’ te kunnen blijven voeden. Het is daarom cruciaal dat we blijvend investeren in basisonderzoek. De kennis die we vandaag vergaren, zorgt voor de geneesmiddelen van de toekomst, ook al is dat soms een verre toekomst. We moeten investeren in de opleiding van jonge onderzoekers die dit belangrijke werk opportuun doen in internationale verband. Ik ben ervan overtuigd dat het fundamentele onderzoek dat mede gesteund wordt door de Charcot stichting over onder andere genetica, immunologie, neurologie, voeding, beweging en het microbioom zal leiden tot inzichten die de basis vormen voor nieuwe therapeutische concepten bij MS.
Maar het is ook belangrijk dat wetenschappers goed communiceren met personen met MS zodat we van elkaar leren en we kunnen uitleggen welke vooruitgang er wordt gemaakt in het onderzoek. Een initiatief zoals ‘MS rond de tafel’, dat we al enkele jaren organiseren in het MS Netwerk Limburg, toont aan dat de wisselwerking tussen personen met MS, therapeuten, artsen en onderzoekers belangrijk is om samen nieuwe oplossingen te vinden voor MS.
Professor Piet STINISSEN
Voorzitter, MS Netwerk Limburg
Decaan van de faculteit Medicijnen en Levenswetenscahppen van UHasselt