De voorbije jaren werd aangetoond dat bij het vroegtijdig starten van een behandeling bij MS-patiënten, de prognose op lange termijn bij de remitterende vorm aanzienlijk verbeterde. Daarom is het intussen van cruciaal belang om de diagnose van MS zo vroeg mogelijk te stellen.
We spreken van 'klinisch zekere MS' vanaf het ogenblik waarop de patiënt 2 klinische voorvallen, oftewel 2 opflakkeringen van de ziekte heeft vertoond. Gelukkig kan de aandoening momenteel worden behandeld vanaf de eerste opflakkering (dit noemt men een ‘klinisch geïsoleerd syndroom’ of CIS), voor zover die als dusdanig herkend wordt. Een periodieke herziening van de diagnosecriteria en van het gebruik ervan, op basis van nieuwe gegevens en vernieuwende technologieën, biedt dan ook de mogelijkheid om de criteria voor de diagnose van MS te verfijnen. Zo’n dertig internationale deskundigen in MS kwamen in 2017 samen om de criteria van Mc Donald, die sinds 2010 ongewijzigd waren gebleven, te herzien en zodoende te verbeteren. Daarmee willen zij een vroegere diagnose vergemakkelijken voor patiënten bij wie MS vermoed wordt, maar niet werd bevestigd met de criteria van 2010. Tegelijk willen zij het specifieke karakter van deze criteria vrijwaren en de gepaste toepassing ervan bevorderen, om de risico’s op een verkeerde diagnose tot een minimum te herleiden.
Schijnwerper op de oligoclonale banden
De eerste grote verandering is het aantonen van de aanwezigheid van specifieke oligoclonale banden (OCB) in het cerebrospinale vocht (CSV), wat wijst op een lokale synthese van antilichamen in het centrale zenuwstelsel. Hiermee kan de diagnose van MS worden bevestigd bij CIS dat voldoet aan de criteria van magnetische resonantie-beeldvorming (MRI) voor ruimtelijke verspreiding – nl ten minste 1 letsel op ten minste 2 typische locaties voor MS (zonder andere geldige diagnose die de klinische symptomen kan verklaren). Voorheen waren er immers criteria van verspreiding in de tijd (vastgesteld door MRI of klinische symptomen) noodzakelijk om het chronische en progressieve karakter van de ziekte aan te tonen.
Uit talrijke onderzoeken bleek namelijk dat de aanwezigheid van OCB in het CSV erop duidt dat het risico bestaat dat er een tweede opflakkering zal volgen. Volgens deze herziene criteria kan het dan niet langer nodig zijn om de verspreiding in de tijd aan te tonen.
Een diagnose op basis van beeldvorming (MRI)
De tweede opvallende verandering heeft betrekking op de MRI-criteria van verspreiding in tijd en ruimte. Volgens de criteria van 2010 kwamen de symptomatische letsels van het ruggenmerg of de hersenstam niet in aanmerking om de verspreiding in tijd en ruimte te bevestigen bij een patiënt met een CIS. Met de herziening van 2017 hoeft geen onderscheid meer te worden gemaakt tussen de symptomatische en asymptomatische letsels voor het bepalen van een verspreiding in de ruimte en een verspreiding in de tijd. Een symptomatische actieve plaque heeft evenveel waarde als een asymptomatisch actief letsel. We merken op dat nog geen rekening wordt gehouden met de letsels van de oogzenuw. Tot de letsels die nodig zijn om te voldoen aan de criteria van ruimtelijke verspreiding, behoren de gebruikelijke locaties volgens de beeldvormingscriteria van Barkhof: periventriculaire, juxtacorticale, het ruggenmerg of de hersenstam. Histopathologisch onderzoek bracht evenwel aan het licht dat ook corticale laesies typisch zijn voor MS. Door de verbeterde technische prestaties van MRI kunnen die letsels nu worden aangetoond. Het panel van deskundigen besliste daarom in 2017 om de corticale locaties net als de juxtacorticale letsels op te nemen in de diagnosecriteria op basis van beeldvorming.
Een diagnose van MS stellen op basis van één opflakkering is momenteel de echte uitdaging.
Samengevat: een MS-diagnose stellen op basis van één opflakkering is momenteel de echte uitdaging. De laatste diagnosecriteria uit 2010 legden het accent op het belang van beeldvorming om de verspreiding van de ziekte in tijd en ruimte aan te tonen, met de bedoeling de vermoede diagnose op klinische basis te bevestigen. Dat betekent dat verschillende zones van het centrale zenuwstelsel getroffen moeten zijn (verspreiding in de ruimte) en dat men de activiteit van de ziekte op verschillende momenten moet hebben vastgesteld (verspreiding in de tijd).
Dr. Brigitte Capron
Neuroloog, CHU van Charleroi